ac betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| acoustics [acoustics] noun [UK: əˈk.uː.stɪks] [US: əˈk.uː.stɪks] | akoestieksubstantief |
| acquaintance [acquaintances] (person) noun [UK: ə.ˈkweɪn.təns] [US: ə.ˈkweɪn.təns] | bekendesubstantief kennissubstantief |
| acquaintance [acquaintances] (state of being acquainted, acquaintanceship) noun [UK: ə.ˈkweɪn.təns] [US: ə.ˈkweɪn.təns] | bekendheidsubstantief |
| acquainted (familiar) adjective [UK: ə.ˈkweɪn.tɪd] [US: ə.ˈkweɪn.təd] | bekendbijvoeglijk naamwoord |
| acquiesce [acquiesced, acquiescing, acquiesces] (rest satisfied) verb [UK: ˌæ.kwi.ˈes] [US: ˌæ.kwi.ˈes] | berustenwerkwoord |
| acquiescence (inaction to take legal recourse which implies the abandonment of a right) noun [UK: ˌæ.kwi.ˈesns] [US: ˌæ.kwi.ˈe.səns] | rechtsverwerkingsubstantief |
| acquiescence (silent or passive assent) noun [UK: ˌæ.kwi.ˈesns] [US: ˌæ.kwi.ˈe.səns] | stilzwijgende instemmingsubstantief |
| acquiescent (resting satisfied or submissive) adjective [UK: ˌæ.kwi.ˈesnt] [US: ˌæ.kwi.ˈesnt] | onderdanigbijvoeglijk naamwoord weltevredenbijvoeglijk naamwoord |
| acquiescent (willing to acquiesce) adjective [UK: ˌæ.kwi.ˈesnt] [US: ˌæ.kwi.ˈesnt] | inschikkelijkbijvoeglijk naamwoord welwillendbijvoeglijk naamwoord |
| acquire [acquired, acquiring, acquires] (to gain, usually by one's own exertions; to get as one's own) verb [UK: ə.ˈkwaɪə(r)] [US: ə.ˈkwaɪər] | opdoenwerkwoord |
| acquire [acquired, acquiring, acquires] (to get) verb [UK: ə.ˈkwaɪə(r)] [US: ə.ˈkwaɪər] | verkrijgenwerkwoord verwervenwerkwoord |
| acquis (short for acquis communautaire, see also: acquis communautaire) noun | acquissubstantief |
| acquis communautaire (full body of European Union law) noun | acquissubstantief acquis communautairesubstantief |
| acquisition [acquisitions] (act or process of acquiring) noun [UK: ˌæ.kwɪ.ˈzɪʃ.n̩] [US: ˌæ.kwə.ˈzɪʃ.n̩] | verwervingsubstantief |
| acquisition [acquisitions] (thing acquired or gained; an acquirement; a gain) noun [UK: ˌæ.kwɪ.ˈzɪʃ.n̩] [US: ˌæ.kwə.ˈzɪʃ.n̩] | verworvenheidsubstantief |
| acquit [acquitted, acquitting, acquits] ((obsolete) to pay for, to atone for) verb [UK: ə.ˈkwɪt] [US: ə.ˈkwɪt] | betalenwerkwoord |
| acquit [acquitted, acquitting, acquits] ((obsolete) to release, rescue) verb [UK: ə.ˈkwɪt] [US: ə.ˈkwɪt] | bevrijdenwerkwoord vrijlatenwerkwoord |
| acquit [acquitted, acquitting, acquits] (to bear or conduct oneself; to perform one's part) verb [UK: ə.ˈkwɪt] [US: ə.ˈkwɪt] | zich bewijzenwerkwoord |
| acquit [acquitted, acquitting, acquits] (to clear oneself) verb [UK: ə.ˈkwɪt] [US: ə.ˈkwɪt] | zich bevrijdenwerkwoord |
| acquit [acquitted, acquitting, acquits] (to declare or find innocent or not guilty) verb [UK: ə.ˈkwɪt] [US: ə.ˈkwɪt] | vrijsprekenwerkwoord |
| acquit [acquitted, acquitting, acquits] (to discharge, release, or set free from a burden, duty, etc.) verb [UK: ə.ˈkwɪt] [US: ə.ˈkwɪt] | afbetalenwerkwoord aflossenwerkwoord vervullenwerkwoord |
| acquit [acquitted, acquitting, acquits] (to discharge (for example, a claim or debt)) verb [UK: ə.ˈkwɪt] [US: ə.ˈkwɪt] | kwijtscheldenwerkwoord verlossenwerkwoord |
| acquittal [acquittals] (legal decision of not guilty) noun [UK: ə.ˈkwɪt.l̩] [US: ə.ˈkwɪt.l̩] | vrijspraaksubstantief |
| acrasia (lack of self-control) noun | gebrek aan zelfbeheersingsubstantief |
| Acre (city) proper noun [UK: ˈeɪkə(r)] [US: ˈeɪkər] | Akkoeigennam |
| acrimonious (angry, acid, and sharp in delivering argumentative replies) adjective [UK: ˌæ.krɪ.ˈməʊ.niəs] [US: ˌæ.krəˈmo.ʊ.niəs] | acrimonieusbijvoeglijk naamwoord bitsbijvoeglijk naamwoord bitsigbijvoeglijk naamwoord gemeenbijvoeglijk naamwoord rancuneusbijvoeglijk naamwoord scherpbijvoeglijk naamwoord |
