Duits-Nederlands woordenboek »

züchtigen [züchtigte; hat gezüchtigt] betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
züchtigen [züchtigte; hat gezüchtigt] Verb

bestraffenwerkwoord

stillenwerkwoord

straffenwerkwoord

sussenwerkwoord

temmenwerkwoord

totrustbrengenwerkwoord

verslaanwerkwoord