Duits-Nederlands woordenboek »

wickeln betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
wickeln [wickelte; hat gewickelt] Verb

bakenv

inbakerenv

inzwachtelenv

omwikkelenv

oprollenv

strengelenv

wikkelenv

windenv

einwickeln [wickelte ein; hat eingewickelt] Verb

bakenv

betrekkenv

hullenv

inbakerenv

inwikkelenv

inzwachtelenv

omhullenv

omwikkelenv

toestoppenv

verstrikkenv

verwarrenv

verwikkelenv

woelenv

entwickeln [entwickelte; hat entwickelt] Verb

ontplooienv

ontwarrenv

ontwikkelenv

umwickeln [umwickelte; hat umwickelt] Verb

omwikkelenv

omwindenv

verwickeln [verwickelte; hat verwickelt] Verb

betrekkenv

verstrikkenv

verwarrenv

verwikkelenv