Duits-Nederlands woordenboek »

wachsen betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
wachsen [wuchs; ist gewachsen] Verb

aanwassenv

gedijenv

groeienv

toenemenv

wassenv

anwachsen Verb

aanwassenv

gedijenv

groeienv

toenemenv

wassenv

ausgewachsen

groot

volgroeid

volwassenbijvoeglijk naamwoord

erwachsen [erwuchs; ist erwachsen] Verb

grootv

volgroeidv

volwassenv