Duits-Nederlands woordenboek »

vermögen betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
das Vermögen [des Vermögens; die Vermögen] Substantiv

bekwaamheido

bezito

machto

vermogeno

vermögen [vermochte; hat vermocht] Phrase

kunnenwerkwoord

vermögend [vermögender; am vermögendsten] Adjektiv

gefortuneerdbijvoeglijk naamwoord

machtigbijvoeglijk naamwoord

rijkbijvoeglijk naamwoord

vermogendbijvoeglijk naamwoord

unvermögend Adjektiv

behoeftigbijvoeglijk naamwoord

berooidbijvoeglijk naamwoord

nooddruftigbijvoeglijk naamwoord

onbekwaambijvoeglijk naamwoord