topf betekenis in Nederlands

Duits	Nederlands
der Topf [des Topf(e)s; die Töpfe] (Kurzform für Nachttopf) Substantiv	kanm panm potm
ausstopfen [stopfte aus; hat ausgestopft] Verb	opzettenwerkwoord
der Blumentopf [des Blumentopf(e)s; die Blumentöpfe] Substantiv	bloempotm
stopfen [stopfte; hat gestopft] Verb	dichtenv dichtmakenv opvullenv stoppenv toestoppenv verstoppenv volstoppenv vullenv
der Kochtopf [des Kochtopf(e)s; die Kochtöpfe] Substantiv	stoofpanm
zustopfen [stopfte zu; hat zugestopft] Verb	dichtenwerkwoord dichtmakenwerkwoord stoppenwerkwoord toestoppenwerkwoord verstoppenwerkwoord volstoppenwerkwoord
verstopfen [verstopfte; hat verstopft] Verb	dichtenv dichtmakenv stoppenv toestoppenv verstoppenv volstoppenv
die Verstopfung [der Verstopfung; die Verstopfungen] Substantiv	infarctsubstantief obstructiesubstantief opstoppingsubstantief verstoppingsubstantief

Zoek geschiedenis