Duits-Nederlands woordenboek »

tanne betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
die Tanne [der Tanne; die Tannen] Substantiv

densubstantief

fijnsparsubstantief

sparsubstantief

sparreboomsubstantief

zilversparsubstantief

die Edeltanne Substantiv

fijnsparsubstantief

sparsubstantief

sparreboomsubstantief