Duits-Nederlands woordenboek »

stoßen betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
stoßen [stieß; hat gestoßen] (an +AKK) Verb

douwenv

dringenv

duwenv

stotenv

abstoßen Verb

afstotenv

anstoßend Adjektiv

aangrenzendbijvoeglijk naamwoord

aanliggendbijvoeglijk naamwoord

dichtbijgelegenbijvoeglijk naamwoord

dichtbijzijndbijvoeglijk naamwoord

naburigbijvoeglijk naamwoord

aufstoßen

boeren

oprispenwerkwoord

ausstoßen Verb

afvoerenv

eliminerenv

naarbuitenjagenv

uitdrijvenv

uitjagenv

uitschakelenv

uitstotenwerkwoord
werkwoord

uitwijzenv

verbannenv

verwijderenv

wegstotenv

wegwerkenv

einstoßen [stieß ein; hat eingestoßen] Verb

induwenv

kleinstoßen

fijnstampen

stampen

umstoßen [stieß um / umstieß; hat umgestoßen] Verb

kantelenv

omgooienv

omkerenv

omvergooienv

tenvalbrengenv

wundstoßen

blutsen

kneuzen

zerstoßen [zerstieß; hat zerstoßen] Verb

fijnstampenwerkwoord

stampenwerkwoord