so betekenis in Nederlands

Duits	Nederlands
die Sommersprosse [der Sommersprosse; die Sommersprossen] Substantiv	sproetsubstantief zomersproetsubstantief
die Sonate [der Sonate; die Sonaten] Substantiv	sonatesubstantief
sonderbar [sonderbarer; am sonderbarsten] Adjektiv	eigenaardigbijvoeglijk naamwoord gekbijvoeglijk naamwoord raarbijvoeglijk naamwoord vreemdbijvoeglijk naamwoord vreemdsoortigbijvoeglijk naamwoord wonderlijkbijvoeglijk naamwoord
sondern Verb	dochv maarv
absondern [sonderte ab; hat abgesondert] Verb	afscheidenv afzonderenv isolerenv scheidenv schiftenv
aussondern [sonderte aus; hat ausgesondert] Verb	ontlokkenv slakenv uitbrengenv uitdrijvenv uitenv uithalenv
sondieren [sondierte; hat sondiert] Verb	lodenv peilenv polsenv sonderenv vademenv vissennaarv
das Sonett [des Sonettes, des Sonetts; die Sonette] Substantiv	sonneto
der Sonnabend [des Sonnabends; die Sonnabende] Substantiv	zaterdagm
sonnabends Adverb	opzaterdagbijwoord zaterdagsbijwoord
die Sonne [der Sonne; die Sonnen] Substantiv	zonsubstantief
der Sonnenschirm [des Sonnenschirm(e)s; die Sonnenschirme] Substantiv	schermm
sonngebräunt	gebruindwerkwoord zongebruindbijvoeglijk naamwoord
sonor [sonorer; am sonorsten] Adjektiv	helderbijvoeglijk naamwoord
sonst	ander anders
das Sophisma [des Sophismas; die Sophismen] Substantiv	drogredeno

Zoek geschiedenis