Duits | Nederlands |
---|---|
profan [profaner; am profansten] Adjektiv | ongewijdbijvoeglijk naamwoord onheiligbijvoeglijk naamwoord oningewijdbijvoeglijk naamwoord profaanbijvoeglijk naamwoord |
profanieren [profanierte; hat profaniert] Verb | ontheiligenwerkwoord ontwijdenwerkwoord profanerenwerkwoord schendenwerkwoord verontheiligenwerkwoord |