Duits-Nederlands woordenboek »

pastor betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
der Pastor [des Pastors; die Pastoren] Substantiv

domineem

geestelijkem

pastoorm

pastorm

predikant [predikanten]m

voorgangerm

zielszorgerm

zielverzorgerm

Hauptpastor

hogepriesterm

opperpriesterm