Duits-Nederlands woordenboek »

o betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
die Öffnung [der Öffnung; die Öffnungen] Substantiv

openingsubstantief

oft Adverb

dikwijlsbijwoord

gedurigbijwoord

menigmaalbijwoord

vaakbijwoord

veelbijwoord

veelalbijwoord

veeltijdsbijwoord

das Kalb [des Kalbes/Kalbs; die Kälber] (oft Schimpfwort) Substantiv

kalfo

oh

o

ochinterjection

ohne

gespeendvan

ontblootvan

verstokenvan

zonderwerkwoord

zonderte

ohnmächtig werden

bewusteloosraken

bezwijmen

flauwvallenwerkwoord

inzwijmvallen

das Ohr [des Ohr(e)s; die Ohren] Substantiv

ooro

der Ohrwurm [des Ohrwurm(e)s; die Ohrwürmer] Substantiv

oorworm [oorwormen]m

oorwurmm

okkult [okkulter; am okkultesten] Adjektiv

occultbijvoeglijk naamwoord

der Ökonom [des Ökonomen; die Ökonomen] Substantiv

econoomm

die Ökonomie [der Ökonomie; die Ökonomien] Substantiv

economiesubstantief

spaarzaamheidsubstantief

volkshuishoudkundesubstantief

zuinigheidsubstantief

ökonomisch [ökonomischer; am ökonomischsten] Adjektiv

economischbijvoeglijk naamwoord

spaarzaambijvoeglijk naamwoord

zuinigbijvoeglijk naamwoord

der Oktant [des Oktanten; die Oktanten] Substantiv

octantm

die Oktave [der Oktave; die Oktaven] Substantiv

octaafsubstantief

der Oktober [des Oktober, des Oktobers; die Oktober] Substantiv

oktoberm

wijnmaandm

okulieren [okulierte; hat okuliert] Verb

entenwerkwoord

inentenwerkwoord

oculerenwerkwoord

Okulist

oogartsm

2345

Zoek geschiedenis