Duits-Nederlands woordenboek »

holen betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
holen [holte; hat geholt] (Akkusativ) Verb

betrekkenwerkwoord

gaanhalenwerkwoord

halenwerkwoord

latenkomenwerkwoord

ontbiedenwerkwoord

abholen [holte ab; hat abgeholt] Verb

afhalenv

rissenv

ritsenv

wegnemenv

erholen, sich Verb

ontspannen, zichwerkwoord

wiederholen [holte wieder; hat wiedergeholt] Verb

doornemenv

herhalenv

nazeggenv