heiter betekenis in Nederlands

Duits	Nederlands
heiter [heiterer; am heitersten] Adjektiv	helderbijvoeglijk naamwoord lustigbijvoeglijk naamwoord monterbijvoeglijk naamwoord onbezorgdbijvoeglijk naamwoord sereenbijvoeglijk naamwoord vrolijkbijvoeglijk naamwoord
die Heiterkeit [der Heiterkeit; die Heiterkeiten] Substantiv	hilariteitsubstantief leutsubstantief vredigheidsubstantief vrolijkheidsubstantief
aufheitern [heiterte auf; hat aufgeheitert] Verb	opkikkerenv opmonterenv opvrolijkenv
angeheitert Adjektiv	aangeschotenbijvoeglijk naamwoord beneveldbijvoeglijk naamwoord roezigbijvoeglijk naamwoord tipsybijvoeglijk naamwoord
das Holzscheit [des Holzscheits/Holzscheites; die Holzscheite, (besonders österreichisch und schweizerisch: die Holzscheiter ] Substantiv	bloko houtbloko lulo
das Scheit [des Scheits/Scheites; die Scheite, (besonders österreichisch und schweizerisch: die Scheiter ] Substantiv	blokm houtblokm lulm
gescheit [gescheiter; am gescheitesten] Adjektiv	verstandigbijvoeglijk naamwoord vroedbijvoeglijk naamwoord wijsbijvoeglijk naamwoord
der Scheiterhaufen [des Scheiterhaufens; die Scheiterhaufen] Substantiv	brandstapelm houtmijtm mijtm

Zoek geschiedenis