Duits-Nederlands woordenboek »

harren betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
harren [harrte; hat geharrt] Verb

afhalenv

tewachtenstaanv

verbeidenv

verwachtenv

wachtenv

Beharren

uithoudingsvermogeno

vasthoudendheidv

volhardingv

beharren [beharrte; hat beharrt] Verb

doorbijtenv

doorzettenv

voetbijstukhoudenv

volhardenv

volhoudenv

beharren auf

aandringenwerkwoord

verharren [verharrte; hat verharrt] Verb

doorbijtenwerkwoord

doorzettenwerkwoord

voetbijstukhoudenwerkwoord

volhardenwerkwoord

volhoudenwerkwoord