Duits | Nederlands |
---|---|
gesittet [gesitteter; am gesittetsten] Adjektiv | beschaafdbijvoeglijk naamwoord geciviliseerdbijvoeglijk naamwoord geleerdbijvoeglijk naamwoord knapbijvoeglijk naamwoord ontwikkeldbijvoeglijk naamwoord |
gesittet machen | beschavenwerkwoord civiliserenwerkwoord |