Duits | Nederlands |
---|---|
gesamt Adjektiv | aaneenbijvoeglijk naamwoord bijeenbijvoeglijk naamwoord ineenbijvoeglijk naamwoord samenbijvoeglijk naamwoord tezamenbijvoeglijk naamwoord |
die Gesamtheit [der Gesamtheit; die Gesamtheiten] Substantiv | geheelsubstantief totaalsubstantief |
das Ozeanien [Ozeanien(s); —] (Gesamtheit der pazifischen Inseln zwischen nördlichem und südlichem Wendekreis) Substantiv | |
insgesamt | aaneenbijwoord ineenbijwoord samenbijwoord tezamenbijwoord welgeteldbijwoord |