Duits-Nederlands woordenboek »

froh betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
froh [froher; am frohsten] Adjektiv

blijbijvoeglijk naamwoord

verblijdbijvoeglijk naamwoord

verheugdbijvoeglijk naamwoord

frohlocken [frohlockte; hat frohlockt] Verb

blijzijnv

genietenvanv

jubelenv

juichenv

zichverblijdenv

zichverheugenv