Duits-Nederlands woordenboek »

einfach betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
einfach [einfacher; am einfachsten] Adjektiv

aalwaardigbijvoeglijk naamwoord

aalwarigbijvoeglijk naamwoord

eenvoudigbijvoeglijk naamwoord

enkelbijvoeglijk naamwoord

enkelvoudigbijvoeglijk naamwoord

simpelbijvoeglijk naamwoord

Einfachkeit

eenvoudsubstantief

vereinfachen [vereinfachte; hat vereinfacht] Verb

simplificerenv

vereenvoudigenv