Duits-Nederlands woordenboek »

auslegen betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
auslegen [legte aus; hat ausgelegt] Verb

bestedenv

blootstellenv

duidenv

etalerenv

interpreterenv

spanderenv

spenderenv

uitbrengenv

uitgevenv

uitleggenv

uitstallenv

verklarenv

verterenv

vertolkenv