Duits-Nederlands woordenboek »

ast betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
der Ast [des Astes/Asts; die Äste] Substantiv

aftakkingm

tak [takken]m

die Aster Substantiv

astersubstantief

Asteroide

asteroïdev

das Asthma [des Asthmas] Substantiv

aamborstigheido

astmao

der Astigmatismus [des Astigmatismus; die Astigmatismen] Substantiv

astigmatismem

das Astrachan 32

astrakano

die Astrologie [der Astrologie] Substantiv

astrologiesubstantief

sterrenwichelarijsubstantief

der Astronom [des Astronomen; die Astronomen] Substantiv

astronoomm

sterrenkundigem

die Astronomie [der Astronomie] Substantiv

astronomiesubstantief

sterrenkundesubstantief

Asturien

Asturiëo

der Alabaster [des Alabasters; die Alabaster] Substantiv

albastm

drastisch [drastischer; am drastischsten] Adjektiv

afdoendbijvoeglijk naamwoord

doeltreffendbijvoeglijk naamwoord

drastischbijvoeglijk naamwoord

effectiefbijvoeglijk naamwoord

sterkwerkendbijvoeglijk naamwoord

werkdadigbijvoeglijk naamwoord

werkzaambijvoeglijk naamwoord

elastisch [elastischer; am elastischsten] Adjektiv

elastischbijvoeglijk naamwoord

rekbaarbijvoeglijk naamwoord

soepelbijvoeglijk naamwoord

veerkrachtigbijvoeglijk naamwoord

plastisch [plastischer; am plastischsten] Adjektiv

beeldendbijvoeglijk naamwoord

plastischbijvoeglijk naamwoord

sarkastisch [sarkastischer; am sarkastischsten] Adjektiv

sarcastischbijvoeglijk naamwoord

antasten [tastete an; hat angetastet] Verb

betastenwerkwoord

bevoelenwerkwoord

tastenwerkwoord

voelenwerkwoord

der Badegast [die Badegäste] Substantiv

badgast [badgasten]m

der Ballast [des Ballast[es;] (Plural selten: die Ballaste) Substantiv

ballastm

der Bast [des Bastes; die Baste] Substantiv

bastm

der Bastard [des Bastardes/Bastards; die Bastarde] Substantiv

bastaardm
Biologie

onechtkindm
Biologie

bastardartig

bastaard-

12