am betekenis in Nederlands
| Duits | Nederlands |
|---|---|
| abstinent [abstinenter; am abstinentesten] Adjektiv | soberbijvoeglijk naamwoord stemmigbijvoeglijk naamwoord |
| abstrakt [abstrakter; am abstraktesten] Adjektiv | abstractbijvoeglijk naamwoord afgetrokkenbijvoeglijk naamwoord |
| absurd [absurder; am absurdesten] Adjektiv | absurdbijvoeglijk naamwoord dwaasbijvoeglijk naamwoord ongerijmdbijvoeglijk naamwoord onzinnigbijvoeglijk naamwoord zinneloosbijvoeglijk naamwoord zotbijvoeglijk naamwoord |
| achromatisch [achromatischer; am achromatischsten] Adjektiv | achromatischbijvoeglijk naamwoord |
| achtbar [achtbarer; am achtbarsten] Adjektiv | achtbaarbijvoeglijk naamwoord achtenswaardigbijvoeglijk naamwoord |
| achtlos [achtloser; am achtlosesten] Adjektiv | achteloosbijvoeglijk naamwoord onachtzaambijvoeglijk naamwoord |
| achtsam [achtsamer; am achtsamsten] Adjektiv | aandachtigbijvoeglijk naamwoord oplettendbijvoeglijk naamwoord |
| adäquat [adäquater; am adäquatesten] Adjektiv | adequaatbijvoeglijk naamwoord bijbehorendbijvoeglijk naamwoord |
| afghanisch [afghanischer; am afghanischsten] Adjektiv | Afghaansbijvoeglijk naamwoord |
| afrikanisch [afrikanischer; am afrikanischsten] Adjektiv | Afrikaansbijvoeglijk naamwoord |
| ähnlich [ähnlicher; am ähnlichsten] Adjektiv | eenderbijvoeglijk naamwoord gelijkendbijvoeglijk naamwoord gelijksoortigbijvoeglijk naamwoord gelijkvormigbijvoeglijk naamwoord soortgelijkbijvoeglijk naamwoord |
| akkurat [akkurater; am akkuratesten] Adjektiv | accuraatbijvoeglijk naamwoord nauwgezetbijvoeglijk naamwoord nauwkeurigbijvoeglijk naamwoord promptbijvoeglijk naamwoord stiptbijvoeglijk naamwoord zorgvuldigbijvoeglijk naamwoord |
| aktiv [aktiver; am aktivsten] Adjektiv | actiefbijvoeglijk naamwoord bedrijvendbijvoeglijk naamwoord bedrijvingbijvoeglijk naamwoord werkdadigbijvoeglijk naamwoord werkendbijvoeglijk naamwoord werkzaambijvoeglijk naamwoord |
| aktuell [aktueller; am aktuellsten] Adjektiv | actueelbijvoeglijk naamwoord tegenwoordigbijvoeglijk naamwoord |
