Duits | Nederlands |
---|---|
öde [öder; am ödesten] Adjektiv | doodsbijvoeglijk naamwoord eenzaambijvoeglijk naamwoord uitgestorvenbijvoeglijk naamwoord verlatenbijvoeglijk naamwoord woestbijvoeglijk naamwoord |
spröde [spröder; am sprödesten] Adjektiv | breekbaarbijvoeglijk naamwoord houterigbijvoeglijk naamwoord starbijvoeglijk naamwoord stijfbijvoeglijk naamwoord strambijvoeglijk naamwoord stugbijvoeglijk naamwoord |
das Aschenbrödel [des Aschenbrödels; —] Substantiv | |
der Boden [des Bodens; die Böden] Substantiv | landm |
der Dachboden [des Dachbodens; die Dachböden] Substantiv | |
die Einöde [der Einöde; die Einöden] Substantiv | wildernissubstantief woestenijsubstantief woestijnsubstantief |
der Erdboden [des Erdbodens; die Erdböden] Substantiv | landm |
der Fußboden [des Fußbodens; die Fußböden] Substantiv | |
die Föderation [der Föderation; die Föderationen] Substantiv | bondsubstantief federatiesubstantief |
ködern [köderte; hat geködert] Phrase | lokkenwerkwoord |
die Konföderation [der Konföderation; die Konföderationen] Substantiv | bondsstaatsubstantief confederatiesubstantief eedgenootschapsubstantief |
der Köder [des Köders; die Köder] Substantiv | aasm |
der Meeresboden [des Meeresbodens; die Meeresböden] Substantiv |