Germană | Olandeză |
---|---|
der Witz [des Witzes; die Witze] Substantiv | mopm uim |
witzig [witziger; am witzigsten] Adjektiv | adrembijvoeglijk naamwoord geestigbijvoeglijk naamwoord gevatbijvoeglijk naamwoord snedigbijvoeglijk naamwoord |
die Witzigkeit [der Witzigkeit; —] Substantiv | geestigheidsubstantief snedigheidsubstantief |
gewitzigt [gewitzigter; am gewitzigtesten] Adjektiv | doortraptbijvoeglijk naamwoord gewiekstbijvoeglijk naamwoord listigbijvoeglijk naamwoord slimbijvoeglijk naamwoord uitgeslapenbijvoeglijk naamwoord |
der Fürwitz [des Fürwitzes; —] Substantiv | |
schwitzen [schwitzte; hat geschwitzt] Verb | transpirerenwerkwoord zwetenwerkwoord |