dicţionar German-Olandez »

tau înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
der Tau [des Taues,des Taus; —] Substantiv

dauwm

kabelm

kabeltouwm

taub [tauber; am taubsten] Adjektiv

doofbijvoeglijk naamwoord

die Taube [der Taube; die Tauben] Substantiv

duifsubstantief

houtduifsubstantief

ringduifsubstantief

tammeduifsubstantief

woudduifsubstantief

der Tauber [des Taubers; die Tauber] (Verwandte Form: Täuber) Substantiv

dovem

die Taubheit [der Taubheit; —] Substantiv

doofheidsubstantief

taubstumm Adjektiv

doofstombijvoeglijk naamwoord

Taubstummer

doofstommebijvoeglijk naamwoord

tauchen [tauchte; hat getaucht] Verb

duikenv

indompelenv

indopenv

onderduikenv

onderduwenv

onderwaterzettenv

soppenv

totzinkenbrengenv

zinkenv

der Taucher [des Tauchers; die Taucher] Substantiv

dompelaarm

duiker [duikers]m

eintauchen [tauchte ein; hat/ist eingetaucht] Verb

duikenv

indompelenv

indopenv

onderduikenv

soppenv

zinkenv

untertauchen [tauchte unter; hat/ist untergetaucht] Verb

duikenv

onderduikenv

onderduwenv

onderwaterzettenv

totzinkenbrengenv

zinkenv

tauen [es taute; es hat getaut] Verb

dauwenv

dooienv

ontdooienv

wegsmeltenv

12