dicţionar German-Olandez »

schi înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
der Zander [des Zanders; die Zander] (auch: Sander, Schill, Hechtbarsch, Zahnmaul oder Fogosch) Substantiv

snoekbaarsm

zanderm

der Schilling [des Schillings; die Schilling/Schillinge] (Abkürzung: S, ö. S) (1 Schilling = 100 Groschen) Substantiv

shillingm

der Schimmel [des Schimmels; —] Substantiv

schimmelm

schimmeln [schimmelte; hat/ist schimmelt] Verb

beschimmelenwerkwoord

schimmelenwerkwoord

verschimmelenwerkwoord

schimmern [schimmerte; hat geschimmert] Verb

blinkenwerkwoord

glanzenwerkwoord

schijnenwerkwoord

schitterenwerkwoord

schimpfen [schimpfte; hat geschimpft] (auf +AKK) Verb

affronterenv

beledigenv

krenkenv

die Sau [der Sau; die Sauen] (auch als Schimpfwort) Substantiv

keusubstantief
landschaftlich

zeugsubstantief
landschaftlich

die Schindel [der Schindel; die Schindeln] Substantiv

dakplankjesubstantief

der Schinken [des Schinkens; die Schinken] Substantiv

hamm

der Schirm [des Schirmsdes Schirmes; die Schirme] Substantiv

begunstigingm

beschermingm

schermm

toeverlaatm

schirmen [schirmte; hat geschirmt] Verb

behoedenv

beschermenv

beschuttenv

der Schirmherr [des Schirmherren, des Schirmherrn; die Schirmherren] Substantiv

beschermheerm

beschermheiligem

patroonm

schutspatroonm

sponsorm

der Schirokko [des Schirokkos; die Schirokkos] Substantiv

siroccom

das Schisma [des Schismas; die Schismen, die Schismata] Substantiv

kerkscheuringo

scheuringo

schismao

der Abschied [des Abschied(e)s; die Abschiede (Plural selten)] Substantiv

afscheidm

vaarwelm

abschießen [schoss ab; ist abgeschossen] Verb

afvurenv

losbrandenv

entschieden [entschiedener; am entschiedensten] Adjektiv

beslissendbijvoeglijk naamwoord

cruciaalbijvoeglijk naamwoord

2345