dicţionar German-Olandez »

ring înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
der Ring [des Ring(e)s; die Ringe] Substantiv

beugelm

ringm

walm

die Ringelblume [der Ringelblume; die Ringelblumen] Substantiv

goudsbloemsubstantief

Ringelstechen

carrouselm

draaimolenm

zweefmolenm

ringen [rang; hat gerungen] (um +AKK) Verb

kampenv

twijnenv

verbuigenv

verdraaienv

vertrekkenv

verwringenv

worstelenv

wringenv

aufdringlich [aufdringlicher; am aufdringlichsten] Adjektiv

opdringerigbijvoeglijk naamwoord

eindringlich [eindringlicher; am eindringlichsten] Adjektiv

energiekbijvoeglijk naamwoord

fiksbijvoeglijk naamwoord

terdegebijvoeglijk naamwoord

gering [geringer; am geringsten] Adjektiv

geringbijwoord

karigbijwoord

kleinbijwoord

luttelbijwoord

minbijwoord

onnozelbijwoord

anbringen [brachte an; hat angebracht] Verb

aanbrengenv

aandragenv

bezorgenv

brengenv

andringen [drang an; ist angedrungen] Verb

aandringenwerkwoord

anstecken [steckte an; hat angesteckt jemandem einen Ring] Verb

aanstekenv

besmettenv

infecterenv

verpestenv

aufdringen

forcerenwerkwoord

opdringenwerkwoord

beispringen [sprang bei; ist beigesprungen] Verb

batenv

bijstaanv

helpenv

terzijdestaanv

12