dicţionar German-Olandez »

reizen înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
reizen [reizte; hat gereizt] Verb

aanporrenv

aansporenv

aanstokenv

aanvurenv

irriterenv

ophitsenv

opstangjagenv

prikkelenv

sarrenv

stimulerenv

zwepenv

reizend [reizender; am reizendsten] Adjektiv

bekoorlijkbijvoeglijk naamwoord

charmantbijvoeglijk naamwoord

innemendbijvoeglijk naamwoord

schattigbijvoeglijk naamwoord

snoeperigbijvoeglijk naamwoord

snoezigbijvoeglijk naamwoord

anreizen [reizte an; hat angereizt] Verb

aanporrenwerkwoord

aansporenwerkwoord

aanstokenwerkwoord

aanvurenwerkwoord

irriterenwerkwoord

ophitsenwerkwoord

opstangjagenwerkwoord

prikkelenwerkwoord

sarrenwerkwoord

stimulerenwerkwoord

zwepenwerkwoord

aufreizen [reizte auf; hat aufgereizt] Verb

aanstokenwerkwoord

irriterenwerkwoord

ophitsenwerkwoord

opstangjagenwerkwoord

prikkelenwerkwoord

sarrenwerkwoord