dicţionar German-Olandez »

heu înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
das Heu [des Heus, des Heues; —] Substantiv

hooio

die Heuchelei [der Heuchelei; die Heucheleien] Substantiv

huichelachtigheidsubstantief

hypocrisiesubstantief

schijnheiligheidsubstantief

heucheln [heuchelte; hat geheuchelt] Verb

huichelenv

veinzenv

heuern [heuerte; hat geheuert] Verb

aannemenwerkwoord

aanwervenwerkwoord

hurenwerkwoord

indienstnemenwerkwoord

tewerkstellenwerkwoord

heulen [heulte; hat geheult] Verb

blèrenv

brullenv

bulderenv

gillenv

hetetranenschreienv

tranenmettuitenhuilenv

uitbrullenv

die Heuschrecke Substantiv

sprinkhaansubstantief

Heuschreckenkrebs

pantserkreeft

heute Adverb

hedenbijwoord

vandaagbijwoord

heute abend

hedenavond

vanavondbijwoord

heute Nachmittag

vanmiddagbijwoord

heutig

hedendaagsbijvoeglijk naamwoord

huidigbijvoeglijk naamwoord

tegenwoordig

vanvandaag

der Abscheu [des Abscheus, der Abscheus/Abscheu, der Abscheu] Substantiv

afgrijzenm

afschrikm

afschuwm

walgingm

weerzinm

wasserscheu [wasserscheuer; am wasserscheuesten] Phrase

waterschuwbijvoeglijk naamwoord

erheucheln [erheuchelte; hat erheuchelt]

doenalsofwerkwoord

fingerenwerkwoord

simulerenwerkwoord

veinzenwerkwoord

voorgevenwerkwoord

12