haus înseamnă în Olandeză

Germană	Olandeză
der Hausstand [des Hausstandes, des Hausstands; die Hausstände] Substantiv	economiem
baufälliges Haus	kavaljeo koto kroto rothuis
Beuchhaus	wasserij
das Blockhaus [des Blockhauses; die Blockhäuser] Substantiv	forto sterkteo verschansingo versterkingo
die Chaussee [der Chaussee; die Chausseen] Substantiv	baansubstantief routesubstantief wegsubstantief
durchaus Adverb	bepaaldbijwoord beslistbijwoord persebijwoord striktbijwoord volstrektbijwoord vooralbijwoord zekerbijwoord
durchaus nicht	allesbehalvebijwoord helemaalniet opgeenstukkenna
Frau des Hauses	huisvrouwv vrouwdeshuizes
das Gehäuse [des Gehäuses; die Gehäuse] Substantiv	foedraalo houdero schedeo
Gesellschaftshaus	casinom
das Gewächshaus [des Gewächshauses; die Gewächshäuser] Substantiv	oranjerieo
Herr vom Hause	heerdeshuizes huisvaderm
das Hochhaus [des Hochhauses; die Hochhäuser] Substantiv	wolkenkrabbero
das Krankenhaus [des Krankenhauses; die Krankenhäuser] Substantiv	gasthuiso hospitaalo ziekenhuiso
das Lagerhaus [des Lagerhauses; die Lagerhäuser] Substantiv	magazijno pakhuis [pakhuizen]o
nach Hause (Von Duden empfohlene Schreibung)	huiswaartsbijwoord naarhuis

Istoricul cautarilor