dicţionar German-Olandez »

get înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
tagen [tagte, hat getagt] Verb

dagenv

kriekenv

tun [tat; hat getan] Verb

aanmakenv

bedrijvenv

doenv

makenv

uitbrengenv

uitrichtenv

uitvoerenv

tanzen [tanzte; hat/ist getanzt] Verb

dansenv

tappen [tappte; hat/ist getappt] Verb

betastenv

bevoelenv

tastenv

voelenv

tasten [tastete; hat getastet] Verb

betastenv

bevoelenv

tastenv

voelenv

tauchen [tauchte; hat getaucht] Verb

duikenv

indompelenv

indopenv

onderduikenv

onderduwenv

onderwaterzettenv

soppenv

totzinkenbrengenv

zinkenv

taufen [taufte; hat getauft] Verb

dopenwerkwoord

taugen [taugte; hat getaugt] Adjektiv

deugenbijvoeglijk naamwoord

geschiktzijnbijvoeglijk naamwoord

taumeln [taumelte; hat/ist getaumelt] Verb

aarzelenv

waggelenv

wankelenv

wiebelenv

zwichtenv

tauschen [tauschte; hat getauscht] (gegen +AKK) Verb

veranderenv

vermakenv

wisselenv

teilen [teilte; hat geteilt] Verb

afbrekenv

delenv

12