dicţionar German-Olandez »

ein înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
Einfachkeit

eenvoudsubstantief

einfahren [fuhr ein; hat eingefahren] Verb

binnenrijdenwerkwoord

inrijdenwerkwoord

die Einfahrt [der Einfahrt; die Einfahrten] Substantiv

binnenrijdensubstantief

binnenvarensubstantief

inrijsubstantief

inritsubstantief

der Einfall [des Einfall(e)s; die Einfälle] Substantiv

invalm

einfallen [fiel ein; ist eingefallen] Verb

binnenrukkenv

binnenvallenv

inkalvenv

innemenv

vermeesterenv

zichmeestermakenvanv

einfältig [einfältiger; am einfältigsten] Adjektiv

aalwaardigbijvoeglijk naamwoord

aalwarigbijvoeglijk naamwoord

eenvoudigbijvoeglijk naamwoord

enkelvoudigbijvoeglijk naamwoord

simpelbijvoeglijk naamwoord

einfassen [fasste ein; hat eingefasst] Verb

afzettenv

beslaanv

garnerenv

omboordenv

omzomenv

staanlangsv

stofferenv

uitmonsterenv

zomenv

die Einfassung [der Einfassung; die Einfassungen] Substantiv

kadersubstantief

lijstsubstantief

omlijstingsubstantief

raamsubstantief

einflecken

bekladdenwerkwoord

bevlekkenwerkwoord

bezoedelenwerkwoord

smetten

vlekken

einflößen [flößte ein; hat eingeflößt] Verb

bezielenwerkwoord

inboezemenwerkwoord

inspirerenwerkwoord

2345