dicţionar German-Olandez »

ahn înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
die Fahne [der Fahne; die Fahnen] Substantiv

staartsubstantief

standaardsubstantief

vaansubstantief

vaandelsubstantief

veldtekensubstantief

vendelsubstantief

vlagsubstantief

wimpelsubstantief

die Fahnenstange [der Fahnenstange; die Fahnenstangen] Substantiv

vlaggemastsubstantief

vlaggestoksubstantief

die Flugbahn [der Flugbahn; die Flugbahnen] Substantiv

baansubstantief

kogelbaansubstantief

gähnen [gähnte; hat gegähnt] Verb

gapenv

geeuwenv

das Gähnen Substantiv

gaapsubstantief

geeuwsubstantief

wähnen [wähnte; hat gewähnt] Verb

begoochelenwerkwoord

dromenwerkwoord

illusieswekkenbijwerkwoord

mijmerenwerkwoord

das Goldhähnchen [des Goldhähnchens; die Goldhähnchen] Substantiv

goudhaantje [goudhaantjes]o

der Hahn [des Hahnes, des Hahns; die Hähne] Substantiv

haanm

haanvaneenvuurwapenm

kraanm

tapm

tapkraanm

Hahn (an der Schußwaffe)

haanm

haanvaneenvuurwapen

der Hahnenkamm [des Hahnenkammes, des Hahnenkamms; die Hahnenkämme] Substantiv

bitterkersm

kersm

sterrekersm

die Laufbahn [der Laufbahn; die Laufbahnen] Substantiv

carrièresubstantief

loopbaansubstantief

der Löwenzahn [des Löwenzahnes, des Löwenzahns; die Löwenzähne, die Löwenzahne] Substantiv

leeuwetandm

paardebloemm

die Sahne Substantiv

crèmesubstantief

puikjesubstantief

roomsubstantief

die Schlagsahne [der Schlagsahne; —] Substantiv

slagroomsubstantief

die Strähne [der Strähne; die Strähnen] Substantiv

knotsubstantief

1234