dicţionar German-Olandez »

ahle înseamnă în Olandeză

GermanăOlandeză
die Ahle [der Ahle; die Ahlen] Substantiv

elssubstantief

priemsubstantief

steekpriemsubstantief

das Abendmahl [des Abendmahles/Abendmahls; die Abendmahle] Substantiv

avondeteno

avondmaalo

abzahlen [zahlte ab; hat abgezahlt] Verb

betalenv

dokkenv

stortenv

uitbetalenv

uitkerenv

voldoenv

strahlend [strahlender; am strahlendsten] Adjektiv

lichtgevendbijvoeglijk naamwoord

ausstrahlen [strahlte aus; hat ausgestrahlt] Verb

stralenv

uitstralenv

auszahlen [zahlte aus; hat ausgezahlt] Verb

betalenv

dokkenv

stortenv

uitbetalenv

uitkerenv

voldoenv

bezahlen [bezahlte; hat bezahlt] Verb

betalenv

dokkenv

stortenv

uitbetalenv

uitkerenv

voldoenv

der Diebstahl [des Diebstahl(e)s; die Diebstähle] Substantiv

diefstalm

ontvreemdingm

einzahlen [zahlte ein; hat eingezahlt] Verb

betalenv

dokkenv

stortenv

uitbetalenv

uitkerenv

voldoenv

die Einzahl [der Einzahl; die Einzahlen] Substantiv

enkelvoudsubstantief

fahl [fahler; am fahlsten] Adjektiv

bleekbijvoeglijk naamwoord

fletsbijvoeglijk naamwoord

pipsbijvoeglijk naamwoord

vaalbijvoeglijk naamwoord

das Gastmahl [des Gastmahls, des Gastmahles; die Gastmähler, die Gastmahle] Substantiv

feestmaalo

12