Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

wir bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
wirtschaften [wirtschaftete; hat gewirtschaftet] Verb

huishoudenwerkwoord

Wirtschaftkundiger

econoomm

wirtschaftlich [wirtschaftlicher; am wirtschaftlichsten] Adjektiv

economischbijvoeglijk naamwoord

spaarzaambijvoeglijk naamwoord

zuinigbijvoeglijk naamwoord

das Wirtshaus [des Wirtshauses; die Wirtshäuser] Substantiv

herbergo

logemento

unwirklich [unwirklicher; am unwirklichsten] Adjektiv

abstractbijvoeglijk naamwoord

afgetrokkenbijvoeglijk naamwoord

unwirsch [unwirscher; am unwirschesten] Adjektiv

barsbijvoeglijk naamwoord

hondsbijvoeglijk naamwoord

norsbijvoeglijk naamwoord

nurksbijvoeglijk naamwoord

onaardigbijvoeglijk naamwoord

onvriendelijkbijvoeglijk naamwoord

stuursbijvoeglijk naamwoord

zuurbijvoeglijk naamwoord

bewirken [bewirkte; hat bewirkt] Verb

aandoenv

aanrichtenv

stichtenv

teweegbrengenv

veroorzakenv

bewirten [bewirtete; hat bewirtet] Verb

onthalenv

trakterenv

vergastenv

vrijhoudenv

die Bewirtung [der Bewirtung; die Bewirtungen] Substantiv

onthaalsubstantief

tractatiesubstantief

entwirren [entwirrte; hat entwirrt] Verb

ontwarrenv

uitelkaarhalenv

erwirken [erwirkte; hat erwirkt] Phrase

effectsorterenwerkwoord

uitwerkenwerkwoord

uitwerkinghebbenwerkwoord

werkenwerkwoord

schwirren [schwirrte; hat/ist geschwirrt] Verb

trillenv

vibrerenv

das Gewirk [des Gewirkes|Gewirks; die Gewirke] Substantiv

weefselo

das Gewirr [des Gewirrs, des Gewirres; —] Substantiv

verwardheido

verwarringo

in Verwirrung bringen

dooreenhalen

1234