Deutsch | Holländisch |
---|---|
wegen nichts | |
der Wegerich [des Wegerichs; die Wegeriche] Substantiv | |
wegfangen [fing weg; hat weggefangen] Verb | kapenwerkwoord |
wegjagen [jagte weg; hat weggejagt] Verb | |
wegnehmen [nahm weg; hat weggenommen] Verb | |
wegschaffen [schaffte weg; hat weggeschafft] Verb | afvoerenwerkwoord eliminerenwerkwoord uitschakelenwerkwoord verwijderenwerkwoord wegwerkenwerkwoord |
wegschicken [schickte weg; hat weggeschickt] Verb | afzendenwerkwoord uitsturenwerkwoord versturenwerkwoord verzendenwerkwoord wegsturenwerkwoord wegzendenwerkwoord |
wegtragen [trug weg; hat weggetragen] Verb | |
wegwerfen [warf weg; hat weggeworfen] Verb | |
der Logogriph (Buchstabenrätsel, bei dem durch Wegnehmen, Hinzufügen oder Ändern eines Buchstabens ein neues Wort entsteht) Substantiv | |
der Wegweiser [des Wegweisers; die Wegweiser] Substantiv | |
allweg Adverb | alleszinsbijwoord opallemanierenbijwoord opallewijzenbijwoord |
beweglich [beweglicher; am beweglichsten] Adjektiv | beweegbaarbijvoeglijk naamwoord losbijvoeglijk naamwoord mobielbijvoeglijk naamwoord roerendbijvoeglijk naamwoord |
bewegt [bewegter; am bewegtesten] Adjektiv | aandoenlijkbijvoeglijk naamwoord |