oh bedeutet auf Holländisch

Deutsch	Holländisch
nun wohl	welaaninterjection welnuinterjection
das Rohr [des Rohrs, des Rohres, des Rohr; die Rohre, —] Substantiv	buiso kanaalo loopo pijpo rieto roero steelo
die Röhre [der Röhre; die Röhren] Substantiv	buissubstantief kanaalsubstantief loopsubstantief pijpsubstantief roersubstantief steelsubstantief
der Rosenkohl [des Rosenkohls; —] Substantiv	spruitjesm
der Schwiegersohn [des Schwiegersohns, des Schwiegersohnes; die Schwiegersöhne] Substantiv	schoonzoonm
sich gewöhnen	gewendzijn gewoonzijn plegenwerkwoord
sich verlohnen	lonen waardzijn
die Sohle [der Sohle; die Sohlen] Substantiv	balsubstantief voetzoolsubstantief zoolsubstantief
der Sohn [des Sohns, des Sohnes; die Söhne] Substantiv	zoonm
sowohl ... als	even...als zo...als
die Speiseröhre [der Speiseröhre; die Speiseröhren] Substantiv	slokdarmsubstantief
das Stroh [des Strohes, des Strohs; —] Substantiv	stroo
der Tagelöhner [des Tagelöhners; die Tagelöhner] Substantiv	daglonerm
versöhnen [versöhnte; hat versöhnt] Verb	verzoenenv
verstohlen Adverb	geheimbijwoord heimelijkbijwoord inhetgeheimbijwoord privatimbijwoord stiekembijwoord stilletjesbijwoord verborgenbijwoord verstolenbijwoord

Zuletzt gesucht