Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

mit bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
mit Adjektiv

aanbijvoeglijk naamwoord

doorbijvoeglijk naamwoord

metbijvoeglijk naamwoord

perbijvoeglijk naamwoord

samenmetbijvoeglijk naamwoord

mit Beschlag belegen

confisquerenwerkwoord

inbeslagnemen

konfiskeren

verbeurdverklarenwerkwoord

mit Recht

rechtmatigbijvoeglijk naamwoord

mit Talent

inaanleg

mit Tuch bekleiden

draperenwerkwoord

mit Unterbrechung tätig sein

mettussenpozenwerken

mit Widerwillen erfüllen

afkeerinboezemen

tegendeborststuiten

tegenstaanwerkwoord

mitbringen

bijeenbrengen

meebrengenwerkwoord

meenemenwerkwoord

mitmachen [machte mit; hat mitgemacht] Verb

deelnemenv

meedoenv

meemakenv

participerenv

mitnehmen [nahm mit; hat mitgenommen] Verb

afhalenwerkwoord

bijeenbrengenwerkwoord

meebrengenwerkwoord

meenemenwerkwoord

meevoerenwerkwoord

vergaderenwerkwoord

mitteilen [teilte mit; hat mitgeteilt] Verb

aankondigenv

berichtenwerkwoord

informerenv

inkennisstellenv

inlichtenv

mededelenv

meedelenv

verwittigenv

voorlichtenv

voortzeggenv

die Mitgift [der Mitgift; die Mitgiften] Substantiv

bruidsschatsubstantief

12