Deutsch | Holländisch |
---|---|
gemeinsam Adjektiv | algemeenbijvoeglijk naamwoord collectiefbijvoeglijk naamwoord gemeenschappelijkbijvoeglijk naamwoord gezamenlijkbijvoeglijk naamwoord samenbijvoeglijk naamwoord tezamenbijvoeglijk naamwoord |
insgemein | samenbijwoord tezamenbijwoord |
ungemein Adverb | bijzonderbijwoord buitengewoonbijwoord danigbijwoord duchtigbijwoord geduchtbijwoord schromelijkbijwoord |
verallgemeinern [verallgemeinerte; hat verallgemeinert] Verb | |
das Vergißmeinnicht Substantiv | |
vermeintlich Adjektiv | gewaandbijvoeglijk naamwoord |
wohlgemeint | welgemeendbijvoeglijk naamwoord |