Deutsch | Holländisch |
---|---|
die Halluzination [der Halluzination; die Halluzinationen] Substantiv | zinsbegoochelingsubstantief |
der Halm [des Halm(e)s; die Halme] Substantiv | halmm |
der Hals [des Halses; die Hälse] Substantiv | halsm nekm |
die Halsbinde [der Halsbinde; die Halsbinden] Substantiv | das [dassen]substantief stropdassubstantief |
halsstarrig [halsstarriger; am halsstarrigsten] Adjektiv | halsstarrigbijvoeglijk naamwoord hardnekkigbijvoeglijk naamwoord koppigbijvoeglijk naamwoord stijfhoofdigbijvoeglijk naamwoord verbetenbijvoeglijk naamwoord verstoktbijvoeglijk naamwoord |
Halt machen | afslaanwerkwoord stilhoudenwerkwoord stilstaanwerkwoord |
haltbar [haltbarer; am haltbarsten] Adjektiv | fermbijvoeglijk naamwoord forsbijvoeglijk naamwoord hechtbijvoeglijk naamwoord potigbijvoeglijk naamwoord robuustbijvoeglijk naamwoord sterkbijvoeglijk naamwoord stevigbijvoeglijk naamwoord stoerbijvoeglijk naamwoord struisbijvoeglijk naamwoord |
halten Verb |