Deutsch | Holländisch |
---|---|
erzürnen [erzürnte; hat/ist erzürnt] Verb | vertoornenwerkwoord |
der Erzvater Substantiv | |
erzwingen [erzwang; hat erzwungen] Verb | |
beherzt [beherzter; am beherztesten] Adjektiv | boudbijvoeglijk naamwoord dapperbijvoeglijk naamwoord flinkbijvoeglijk naamwoord kloekbijvoeglijk naamwoord koenbijvoeglijk naamwoord moedigbijvoeglijk naamwoord |
gutherzig [gutherziger; am gutherzigsten] Adjektiv | goedaardigbijvoeglijk naamwoord goedhartigbijvoeglijk naamwoord goedigbijvoeglijk naamwoord |
hochherzig [hochherziger; am hochherzigsten] Adjektiv | edelmoedigbijvoeglijk naamwoord grootmoedigbijvoeglijk naamwoord |
die Anschovis [der Anschovis; die Anschovis (Duden: die Schreibung „Anschovis“ wurde bei der letzten Anpassung des amtlichen Wörterverzeichnisses im Juni 2017 gestrichen.) ] Substantiv | ansjovissubstantief |
ausmerzen [merzte aus; er hat ausgemerzt] Verb | |
die Barmherzigkeit [der Barmherzigkeit; —] Substantiv | barmhartigheidsubstantief |
Bosnien und Herzegowina [—; —] Phrase | Bosnië-Hercegovinasubstantief |
einen Umsatz erzielen | |
exerzieren [exerzierte; hat exerziert] Verb | |
das Exerzitium [des Exerzitiums; die Exerzitien, die Exerzizien] Substantiv | |
scherzen [scherzte; hat gescherzt] (über +AKK) Verb | |
schmerzen [schmerzte; hat geschmerzt] (Akkusativ) Verb | |
Großherzog | |
das Herz [des Herze(n)s; die Herzen] Substantiv | hart [harten]o |
Herzen |