Deutsch | Holländisch |
---|---|
absehen Verb | |
abziehen [zog ab, hat abgezogen] Verb | |
beherzt [beherzter; am beherztesten] Adjektiv | boudbijvoeglijk naamwoord dapperbijvoeglijk naamwoord flinkbijvoeglijk naamwoord kloekbijvoeglijk naamwoord koenbijvoeglijk naamwoord moedigbijvoeglijk naamwoord |
eingehend [eingehender; am eingehendsten] Adjektiv | diepgaandbijvoeglijk naamwoord grondigbijvoeglijk naamwoord ingrijpendbijvoeglijk naamwoord radicaalbijvoeglijk naamwoord rijpelijkbijvoeglijk naamwoord vergaandbijvoeglijk naamwoord |
geheim [geheimer; am geheimsten] Adjektiv | geheimbijvoeglijk naamwoord heimelijkbijvoeglijk naamwoord verborgenbijvoeglijk naamwoord verstolenbijvoeglijk naamwoord |
angeheitert Adjektiv | aangeschotenbijvoeglijk naamwoord beneveldbijvoeglijk naamwoord roezigbijvoeglijk naamwoord tipsybijvoeglijk naamwoord |
angehen [ging an; hat/ist angegangen jemanden um etwas] Verb | |
ansehen (sieht an) [sah an; hat angesehen] Verb | zienv |
das Ansehen [des Ansehens] Substantiv | faamo naamo roepo |