Nemčina | Holandčina |
---|---|
reden [redete; hat geredet über +AKK] Verb | |
die Rede [der Rede; die Reden] Substantiv | oratiesubstantief redesubstantief redevoeringsubstantief speechsubstantief |
die Redensart [der Redensart; die Redensarten] Substantiv | frasesubstantief volzinsubstantief zinsubstantief zinsnedesubstantief |
afterreden [afterredete; hat afterredet] Verb | belasterenwerkwoord kwaadsprekenwerkwoord roddelenwerkwoord |
die Ausrede [der Ausrede; die Ausreden] Substantiv | draaierijsubstantief smoessubstantief smoesjesubstantief toevluchtsubstantief |
bereden [beredete; hat beredet] Verb | |
die Einrede [der Einrede; die Einreden] Substantiv | bezwaarsubstantief tegenspraaksubstantief tegenwerpingsubstantief |
die Gegenrede [der Gegenrede; die Gegenreden] Substantiv | bezwaarsubstantief tegenwerpingsubstantief |
irre reden | kolderenwerkwoord raaskallenwerkwoord |
verabreden [verabredete; hat verabredet] Verb | |
die Verteidigungsrede [der Verteidigungsrede; die Verteidigungsreden] Substantiv | apologiesubstantief verdedigingsubstantief verweerschriftsubstantief |
die Vorrede [der Vorrede; die Vorreden] Substantiv | voorberichtsubstantief voorredesubstantief voorwoordsubstantief |
die Widerrede [der Widerrede; die Widerreden] Substantiv | tegenspraaksubstantief |