Nemčina-Holandčina slovník »

rede znamená v Holandčina

NemčinaHolandčina
die Rede [der Rede; die Reden] Substantiv

oratiesubstantief

redesubstantief

redevoeringsubstantief

speechsubstantief

reden [redete; hat geredet über +AKK] Verb

pratenv

sprekenv

die Redensart [der Redensart; die Redensarten] Substantiv

frasesubstantief

volzinsubstantief

zinsubstantief

zinsnedesubstantief

zureden [redete zu; hat zugeredet] Verb

aanmanenwerkwoord

aansporenwerkwoord

manenwerkwoord

vermanenwerkwoord

waarschuwenwerkwoord

Redeteilchen

partikelo

afterreden [afterredete; hat afterredet] Verb

belasterenwerkwoord
alt

kwaadsprekenwerkwoord
alt

roddelenwerkwoord
alt

die Ausrede [der Ausrede; die Ausreden] Substantiv

draaierijsubstantief

smoessubstantief

smoesjesubstantief

toevluchtsubstantief

bereden [beredete; hat beredet] Verb

behandelenv

bepratenv

besprekenv

die Einrede [der Einrede; die Einreden] Substantiv

bezwaarsubstantief

tegenspraaksubstantief

tegenwerpingsubstantief

die Gegenrede [der Gegenrede; die Gegenreden] Substantiv

bezwaarsubstantief

tegenwerpingsubstantief

irre reden

ijlen

kolderenwerkwoord

malen

raaskallenwerkwoord

verabreden [verabredete; hat verabredet] Verb

afsprekenv

eenschikkingtreffenv

heteenszijnv

overeenkomenv

veredeln [veredelte; hat veredelt] Verb

verbeterenv

12