Nemčina-Holandčina slovník »

nacht znamená v Holandčina

NemčinaHolandčina
die Nacht [der Nacht; die Nächte] Substantiv

nachtsubstantief

Nacht-

nachtelijk

die Nachtigall [der Nachtigall; die Nachtigallen] Substantiv

nachtegaalsubstantief

der Nachtisch [des Nachtisches, des Nachtischs; die Nachtische] Substantiv

dessertm

nagerechtm

toespijsm

toetjem

nachträglich [nachträglicher; am nachträglichsten] Adjektiv

achterstebijvoeglijk naamwoord

laterbijvoeglijk naamwoord

volgendbijvoeglijk naamwoord

nachts

'snachts

der Topf [des Topf(e)s; die Töpfe] (Kurzform für Nachttopf) Substantiv

kanm

panm

potm

die Fastnacht [der Fastnacht; —] Substantiv

carnavalsubstantief
süddeutsch, westösterreichisch, schweizerisch

das Weihnachten [des Weihnachten; die Weihnachten] Substantiv

Kerstmiso