kleid znamená v Holandčina

Nemčina	Holandčina
das Kleid [des Kleides, des Kleids; die Kleider] Substantiv	gewaadm japonm jurkm kledingm kleedm togam
kleiden [kleidete; hat gekleidet] Verb	aankledenv bekledenv kledenv omkledenv staanv
die Kleider Substantiv	goedpl kledingpl klerenpl
ankleiden [kleidete an; hat angekleidet] Verb	aankledenv bekledenv kledenv omkledenv staanv
einkleiden [kleidete ein; hat eingekleidet] Verb	beleggenwerkwoord inhuldigenwerkwoord investerenwerkwoord
die Kleidung [der Kleidung; die Kleidungen] Substantiv	garderobesubstantief gewaadsubstantief kledingsubstantief kledingstuksubstantief klerensubstantief plunjesubstantief
Bedientenkleidung	livreiv
das Beinkleid [des Beinkleides, des Beinkleids; die Beinkleider] Substantiv	broek [broeken]o scherzhaft, veraltet langebroeko scherzhaft, veraltet pantalono scherzhaft, veraltet
bekleiden [bekleidete; hat bekleidet] Verb	aankledenv bekledenv beslaanv bezettenv bezighoudenv inbeslagnemenv kledenv omkledenv

História vyhľadávania