Nemčina | Holandčina |
---|---|
hier Adverb | hierbijwoord hierzobijwoord kijkbijwoord ziedaarbijwoord ziehierbijwoord ziezobijwoord |
hier ist | hierbijwoord ziedaarinterjection ziehierinterjection ziezointerjection |
die Hierarchie [der Hierarchie; die Hierarchien] Substantiv | hiërarchiesubstantief rangordesubstantief |
hierauf | achterafbijwoord daarnabijwoord naderhandbijwoord toenmaalsbijwoord vervolgensbijwoord |
hierher | hierbijwoord hierheenbijwoord |
hierhin | daarheenbijwoord hierbijwoord hierheenbijwoord |
die Hieroglyphe [der Hieroglyphe; die Hieroglyphen] Substantiv | hiërogliefsubstantief hiëroglyfesubstantief |
schier [schierer; am schiersten] Adjektiv | bijkansbijvoeglijk naamwoord bijnabijvoeglijk naamwoord haastbijvoeglijk naamwoord schierbijvoeglijk naamwoord vrijwelbijvoeglijk naamwoord welhaastbijvoeglijk naamwoord zogoedalsbijvoeglijk naamwoord zowatbijvoeglijk naamwoord |
broschieren [broschierte; hat broschiert] Verb | |
extrahieren [extrahierte; hat extrahiert] Verb |