Nemčina-Holandčina slovník »

hand znamená v Holandčina

NemčinaHolandčina
das Handtuch [des Handtuches, des Handtuchs; die Handtücher] Substantiv

handdoeko

das Handwerk [des Handwerkes, des Handwerks; die Handwerke] Substantiv

ambachto

beroepo

handwerko

vako

abhanden

kwijt

verloren

vervlogenwerkwoord

die Abhandlung [der Abhandlung; die Abhandlungen] Substantiv

artikelsubstantief

bijdragesubstantief

opstelsubstantief

stuksubstantief

traktaatsubstantief

verdragsubstantief

verhandelingsubstantief

allerhand Pronomen

allerhandepronoun

allerleipronoun

vanelkesoortpronoun

behandeln [behandelte; hat behandelt] (Akkusativ) Verb

behandelenv

curerenv

onderhandelenv

verhandelenv

die Behandlung [der Behandlung; die Behandlungen] Substantiv

behandelingsubstantief

hanteringsubstantief

kuursubstantief

onderhandelingsubstantief

der Buchhändler [des Buchhändlers; die Buchhändler] Substantiv

boekhandelaarm

die Buchhandlung [der Buchhandlung; die Buchhandlungen] Substantiv

boekenwinkelsubstantief

boekwinkelsubstantief

der Durchgangshandel Substantiv

doorvoerm

transitm

der Freihandel [des Freihandels; —] Substantiv

vrijhandelm

Glaubenshandlung

auto-da-fe

kettergericht

ketterverbranding

die Großhandlung [der Großhandlung; die Großhandlungen] Substantiv

groothandelsubstantief

grossierderijsubstantief

die Allopathie [der Allopathie; —] (Heilmethode der Schulmedizin, bei der Krankheiten im Unterschied zur Homöopathie mit entgegengesetzt wirkenden Medikamenten behandelt werden) Substantiv

allopathieo
Medizin

Orginalhandschrift

handschrifto

der Schleichhandel [des Schleichhandels; —] Substantiv

contrabandem

1234