glück znamená v Holandčina

Nemčina	Holandčina
das Glück [des Glückes, des Glücks; die Glücke] Substantiv	bofo buitenkansjeo geluko mazzelo trefo veineo
Glück haben	boffen gelukhebben hettreffen zwijnen
glücken [glückte, ist geglückt] Verb	bloeienwerkwoord florerenwerkwoord gedijenwerkwoord tierenwerkwoord vooruitkomenwerkwoord welvarenwerkwoord
glücklig	gelukkigbijvoeglijk naamwoord zegenrijk
Glückwünsch	felicitatiev gelukwens heilwensm zegewens
beglückwünschen [beglückwünschte; hat beglückwünscht] Verb	feliciterenv gelukwensenv
das Unglück [des Unglück(e)s; die Unglücke] Substantiv	ongeluksubstantief
unglücklig Adjektiv	ongelukkigbijvoeglijk naamwoord

História vyhľadávania