dicht znamená v Holandčina

Nemčina	Holandčina
dicht [dichter; am dichtesten] Adjektiv	dichtbijvoeglijk naamwoord dikbijvoeglijk naamwoord gebondenbijvoeglijk naamwoord
dichten [dichtete; hat gedichtet] Verb	versenschrijvenv verzenmakenv
der Dichter [des Dichters; die Dichter] Substantiv	dichterm
der Mai [des Mai(e)s/Mai/(dichterisch auch noch:) Maien; die Maie (Plural selten] Substantiv	bloeimaandm meim
der März [des März(es)/(dichterisch auch noch:) Märzen; (Plural selten:) die Märze] Substantiv	lentemaandm maart [maarten]m
die Dichtigkeit [der Dichtigkeit; —] Substantiv	dichtheidsubstantief
die Dichtkunst [der Dichtkunst; —] Substantiv	dichtkunstsubstantief poëziesubstantief
die Dichtung [der Dichtung; die Dichtungen] Substantiv	dichtkunstsubstantief gedichtsubstantief poëziesubstantief verssubstantief
luftdicht [luftdichter; am luftdichtesten] Adjektiv	hermetischbijvoeglijk naamwoord luchtdichtbijvoeglijk naamwoord
erdichten [erdichtete; hat erdichtet] Verb	bedenkenwerkwoord zichverbeeldenwerkwoord zichvoorstellenwerkwoord
das Gedicht [des Gedicht(e)s; die Gedichte] Substantiv	dichtwerko gedichto verso
das Heldengedicht Substantiv	eposo heldendichto verhalendepoëzieo
verdichten [verdichtete; hat verdichtet] Verb	aaneensluitenv bindenv verdichtenv

História vyhľadávania